Er was eens een jonge mier. Jong maar toch al behoorlijk in zijn púbertijd.
Hij liep toevallig wat rond te mieren op de vloer in de slaapkamer van een jonge dame. Beeldschooon, naakt liggend op haar zijde met de arm afhangend langs het bed het puntje van haar nagel raakte net de grond.
Hij wist dat het een vrouw was, dat had hij al aan de schoenen gezien.
Zijn moeder had hem daarvoor gewaarschuwd: kom nooit onder een schoen maar pas vooral op voor sierlijke schoenen met hakken. Die zijn van vrouwen en die schoenen komen je vaak achterna om je natrappend plat te trappen.
De jong schoone vrouw lag erbij als een Venus van Titiaan of een naakt van Modigliani of zoals de schone maagd op de kaft van het boek Parfum van Patrick Susskind - over die geuren.
De mier wist dit natuurlijk allemaal niet maar zag er wel een uitdaging in om die mooie bleke berg te beklimmen. Zoals de Mont St. Victoire menig schilder heeft geïnspireerd.
Maar ook dat wist die mier niet toen hij glibberend en glijdend langs haar glanzend bleek rose gelakte nagel omhoog probeerde te klimmen.
Voor een mier was hij nog erg licht omdat hij nog niet helemaal volgroeid was en daarom lukte hem wat zijn vader niet zou zijn gelukt namelijk om de riem van de nagel van haar middelvinger veilig te bereiken - de eerste victorie.
Toen werd de klim makkelijker maar hij was nog heel stijl. Geholpen door de ribbeltjes in de huid bij ieder kootje van de vinger kwam hij goed vooruit.
Hier en daar om wat blonde dun gekromde haartjes heen kruipend bereikte hij de knokkel van de middelvinger. En kon hij zien wat er aan de hánd was.
Hij zag een licht begroeide geribde verticale hand wand met daarboven een grote, taps uitlopende arm, een glijbaan naar boven (het glas van de mier is altijd half vol) die begon met een rijtje glimmende zilverkleurige bolletjes aan een touwtje dat aan de onderkant rondom de glijbaan liep.
Hij besloot daar eens polshoogte te gaan nemen.
Die verticale hand wand had ruggetjes en een liep er van de knokkel waar hij was naar boven. Met die hele klim nog voor de sprieten had hij geen zin om zich al af te pezen en hij bergwandelde rustig zigzaggend tussen twee van die ruggetjes omhoog.
Gelukkig was hij zo licht dat de schoone maagd niet merkte dat hij zijn tocht begonnen was, als het zijn vader was geweest had ze hem in haar slaap allang van de hand gedaan door er eens flink mee te schudden.
Maar voor onze vriend niets van dit alles en veilig kwam hij bij de geregen glanzende zilver bolletjes aan.
Daar wachtte hem de schrik van zijn leven tot dan toe - in een van die bolletjes zag hij een mier, een mier met een véél grotere bek dan hij en met dreigend gróte sprieten.
Geschrokken klampte hij zich vast aan twee blond dun gekromde haartjes en keek angstig om zich heen.
Tot zijn nog grotere schrik zag hij in al die bolletjes miermonsters die hem aankeken. Hij kroop een beetje naar links - en alle monsters bewogen mee.Hij kroop een beetje naar rechts - en alle monsters bewogen mee.Hij kroop voorzichtig een beetje naar voren - en links en rechts kropen de monsters naar hem toe ...
Angstig krabde hij zich want angst gaf hem jeuk - en alle monsters krabden zich mee. Verbaasd zat hij te kijken ... Hebben die monsters ook angst? - en de monsters keken verbaasd.
Onze vriend begon er de humor van in te zien en lachte - en de monsters lachten mee.
Hij dacht stil na en dacht...
Uit soepele polsjes sprong hij zich tussen twee kraaltjes, kroop er tussendoor en klauterde zo snel mogelijk een stuk van de glijbaan omhoog, zich aan de blond dun gekromde haartjes als strohalmen vast grijpend.
'Niets aan de hand' dacht hij, 'monsters zonder waarde'.
Maar hij was toch pas echt gerust toen hij al terugglurend zag dat de monsters ook wegkropen...
gesproken versie: